NL.png belasten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • belasten

O.t.t. (Present)

  • belastte
  • belastte
  • belastte
  • belastte
  • belastten
  • belastten
  • belastten
 

O.v.t. (Past)

  • zal belasten
  • zult belasten
  • zal belasten
  • zult belasten
  • zult belasten
  • zullen belasten
  • zullen belasten

O.t.t.t. (Future)

  • had belast
  • had belast
  • had belast
  • had belast
  • hadden belast
  • hadden belast
  • hadden belast
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb belast
  • hebt belast
  • heeft belast
  • hebt belast
  • hebben belast
  • hebben belast
  • hebben belast

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal belast hebben
  • zult belast hebben
  • zal belast hebben
  • zult belast hebben
  • zult belast hebben
  • zullen belast hebben
  • zullen belast hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou belast hebben
  • zou belast hebben
  • zou belast hebben
  • zou belast hebben
  • zouden belast hebben
  • zouden belast hebben
  • zouden belast hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden belast
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden belast
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen belast worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden belast worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn belast
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was belast
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen belast zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden belast zijn
  •