NL.png ophalen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ophalen

O.t.t. (Present)

  • haalde op
  • haalde op
  • haalde op
  • haalde op
  • haalden op
  • haalden op
  • haalden op
 

O.v.t. (Past)

  • zal ophalen
  • zult ophalen
  • zal ophalen
  • zult ophalen
  • zult ophalen
  • zullen ophalen
  • zullen ophalen

O.t.t.t. (Future)

  • had opgehaald
  • had opgehaald
  • had opgehaald
  • had opgehaald
  • hadden opgehaald
  • hadden opgehaald
  • hadden opgehaald
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb opgehaald
  • hebt opgehaald
  • heeft opgehaald
  • hebt opgehaald
  • hebben opgehaald
  • hebben opgehaald
  • hebben opgehaald

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal opgehaald hebben
  • zult opgehaald hebben
  • zal opgehaald hebben
  • zult opgehaald hebben
  • zult opgehaald hebben
  • zullen opgehaald hebben
  • zullen opgehaald hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou opgehaald hebben
  • zou opgehaald hebben
  • zou opgehaald hebben
  • zou opgehaald hebben
  • zouden opgehaald hebben
  • zouden opgehaald hebben
  • zouden opgehaald hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden opgehaald
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden opgehaald
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen opgehaald worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden opgehaald worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn opgehaald
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was opgehaald
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen opgehaald zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden opgehaald zijn
  •