NL.png vervalsen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vervalsen

O.t.t. (Present)

  • vervalste
  • vervalste
  • vervalste
  • vervalste
  • vervalsten
  • vervalsten
  • vervalsten
 

O.v.t. (Past)

  • zal vervalsen
  • zult vervalsen
  • zal vervalsen
  • zult vervalsen
  • zult vervalsen
  • zullen vervalsen
  • zullen vervalsen

O.t.t.t. (Future)

  • had vervalst
  • had vervalst
  • had vervalst
  • had vervalst
  • hadden vervalst
  • hadden vervalst
  • hadden vervalst
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vervalst
  • hebt vervalst
  • heeft vervalst
  • hebt vervalst
  • hebben vervalst
  • hebben vervalst
  • hebben vervalst

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vervalst hebben
  • zult vervalst hebben
  • zal vervalst hebben
  • zult vervalst hebben
  • zult vervalst hebben
  • zullen vervalst hebben
  • zullen vervalst hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vervalst hebben
  • zou vervalst hebben
  • zou vervalst hebben
  • zou vervalst hebben
  • zouden vervalst hebben
  • zouden vervalst hebben
  • zouden vervalst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vervalst
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vervalst
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vervalst worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vervalst worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vervalst
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vervalst
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vervalst zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vervalst zijn
  •