NL.png vergoeden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vergoeden

O.t.t. (Present)

  • vergoedde
  • vergoedde
  • vergoedde
  • vergoedde
  • vergoedden
  • vergoedden
  • vergoedden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vergoeden
  • zult vergoeden
  • zal vergoeden
  • zult vergoeden
  • zult vergoeden
  • zullen vergoeden
  • zullen vergoeden

O.t.t.t. (Future)

  • had vergoed
  • had vergoed
  • had vergoed
  • had vergoed
  • hadden vergoed
  • hadden vergoed
  • hadden vergoed
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vergoed
  • hebt vergoed
  • heeft vergoed
  • hebt vergoed
  • hebben vergoed
  • hebben vergoed
  • hebben vergoed

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vergoed hebben
  • zult vergoed hebben
  • zal vergoed hebben
  • zult vergoed hebben
  • zult vergoed hebben
  • zullen vergoed hebben
  • zullen vergoed hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vergoed hebben
  • zou vergoed hebben
  • zou vergoed hebben
  • zou vergoed hebben
  • zouden vergoed hebben
  • zouden vergoed hebben
  • zouden vergoed hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vergoed
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vergoed
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vergoed worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vergoed worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vergoed
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vergoed
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vergoed zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vergoed zijn
  •