NL.png verwarren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verwarren

O.t.t. (Present)

  • verwarde
  • verwarde
  • verwarde
  • verwarde
  • verwarden
  • verwarden
  • verwarden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verwarren
  • zult verwarren
  • zal verwarren
  • zult verwarren
  • zult verwarren
  • zullen verwarren
  • zullen verwarren

O.t.t.t. (Future)

  • had verward
  • had verward
  • had verward
  • had verward
  • hadden verward
  • hadden verward
  • hadden verward
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verward
  • hebt verward
  • heeft verward
  • hebt verward
  • hebben verward
  • hebben verward
  • hebben verward

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verward hebben
  • zult verward hebben
  • zal verward hebben
  • zult verward hebben
  • zult verward hebben
  • zullen verward hebben
  • zullen verward hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verward hebben
  • zou verward hebben
  • zou verward hebben
  • zou verward hebben
  • zouden verward hebben
  • zouden verward hebben
  • zouden verward hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verward
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verward
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verward worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verward worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verward
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verward
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verward zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verward zijn
  •