INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• slachten

O.t.t. (Present)

• slachtte
• slachtte
• slachtte
• slachtte
• slachtten
• slachtten
• slachtten

O.v.t. (Past)

• zal slachten
• zult slachten
• zal slachten
• zult slachten
• zult slachten
• zullen slachten
• zullen slachten

O.t.t.t. (Future)

• had geslacht
• had geslacht
• had geslacht
• had geslacht
• hadden geslacht
• hadden geslacht
• hadden geslacht

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geslacht
• hebt geslacht
• heeft geslacht
• hebt geslacht
• hebben geslacht
• hebben geslacht
• hebben geslacht

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geslacht hebben
• zult geslacht hebben
• zal geslacht hebben
• zult geslacht hebben
• zult geslacht hebben
• zullen geslacht hebben
• zullen geslacht hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geslacht hebben
• zou geslacht hebben
• zou geslacht hebben
• zou geslacht hebben
• zouden geslacht hebben
• zouden geslacht hebben
• zouden geslacht hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geslacht
•  

O.v.t. (Past)

• worden geslacht
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geslacht worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geslacht worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geslacht
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geslacht
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geslacht zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geslacht zijn
•