NL.png lokaliseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • lokaliseren

O.t.t. (Present)

  • lokaliseerde
  • lokaliseerde
  • lokaliseerde
  • lokaliseerde
  • lokaliseerden
  • lokaliseerden
  • lokaliseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal lokaliseren
  • zult lokaliseren
  • zal lokaliseren
  • zult lokaliseren
  • zult lokaliseren
  • zullen lokaliseren
  • zullen lokaliseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gelokaliseerd
  • *
  • *
  • had gelokaliseerd
  • had gelokaliseerd
  • had gelokaliseerd
  • hadden gelokaliseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gelokaliseerd
  • hebt gelokaliseerd
  • heeft gelokaliseerd
  • hebt gelokaliseerd
  • hebben gelokaliseer
  • hebben gelokaliseer
  • hebben gelokaliseer

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gelokaliseerd hebben
  • zult gelokaliseerd hebben
  • zal gelokaliseerd hebben
  • zult gelokaliseerd hebben
  • zult gelokaliseerd hebben
  • zullen gelokaliseerd hebben
  • zullen gelokaliseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gelokaliseerd hebben
  • zou gelokaliseerd hebben
  • zou gelokaliseerd hebben
  • zou gelokaliseerd hebben
  • zouden gelokaliseerd hebben
  • zouden gelokaliseerd hebben
  • zouden gelokaliseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gelokaliseerd hebben
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gelokaliseerd hebben
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gelokaliseerd hebben worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gelokaliseerd hebben worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gelokaliseerd hebben
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gelokaliseerd hebben
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gelokaliseerd hebben zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gelokaliseerd hebben zijn
  •