NL.png afronden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afronden

O.t.t. (Present)

  • rondde af
  • rondde af
  • rondde af
  • rondde af
  • rondden af
  • rondden af
  • rondden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afronden
  • zult afronden
  • zal afronden
  • zult afronden
  • zult afronden
  • zullen afronden
  • zullen afronden

O.t.t.t. (Future)

  • had afgerond
  • had afgerond
  • had afgerond
  • had afgerond
  • hadden afgerond
  • hadden afgerond
  • hadden afgerond
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgerond
  • hebt afgerond
  • heeft afgerond
  • hebt afgerond
  • hebben afgerond
  • hebben afgerond
  • hebben afgerond

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgerond hebben
  • zult afgerond hebben
  • zal afgerond hebben
  • zult afgerond hebben
  • zult afgerond hebben
  • zullen afgerond hebben
  • zullen afgerond hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgerond hebben
  • zou afgerond hebben
  • zou afgerond hebben
  • zou afgerond hebben
  • zouden afgerond hebben
  • zouden afgerond hebben
  • zouden afgerond hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgerond
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgerond
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgerond worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgerond worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgerond
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgerond
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgerond zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgerond zijn
  •