NL.png vergaren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vergaren

O.t.t. (Present)

  • vergaarde
  • vergaarde
  • vergaarde
  • vergaarde
  • vergaarden
  • vergaarden
  • vergaarden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vergaren
  • zult vergaren
  • zal vergaren
  • zult vergaren
  • zult vergaren
  • zullen vergaren
  • zullen vergaren

O.t.t.t. (Future)

  • had vergaard
  • had vergaard
  • had vergaard
  • had vergaard
  • hadden vergaard
  • hadden vergaard
  • hadden vergaard
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vergaard
  • hebt vergaard
  • heeft vergaard
  • hebt vergaard
  • hebben vergaard
  • hebben vergaard
  • hebben vergaard

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vergaard hebben
  • zult vergaard hebben
  • zal vergaard hebben
  • zult vergaard hebben
  • zult vergaard hebben
  • zullen vergaard hebben
  • zullen vergaard hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vergaard hebben
  • zou vergaard hebben
  • zou vergaard hebben
  • zou vergaard hebben
  • zouden vergaard hebben
  • zouden vergaard hebben
  • zouden vergaard hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vergaard
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vergaard
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vergaard worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vergaard worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vergaard
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vergaard
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vergaard zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vergaard zijn
  •