INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• verschaffen

O.t.t. (Present)

• verschafte
• verschafte
• verschafte
• verschafte
• verschaften
• verschaften
• verschaften

O.v.t. (Past)

• zal verschaffen
• zult verschaffen
• zal verschaffen
• zult verschaffen
• zult verschaffen
• zullen verschaffen
• zullen verschaffen

O.t.t.t. (Future)

• had verschaft
• had verschaft
• had verschaft
• had verschaft
• hadden verschaft
• hadden verschaft
• hadden verschaft

O.v.t.t. (Condicional)

• heb verschaft
• hebt verschaft
• heeft verschaft
• hebt verschaft
• hebben verschaft
• hebben verschaft
• hebben verschaft

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal verschaft hebben
• zult verschaft hebben
• zal verschaft hebben
• zult verschaft hebben
• zult verschaft hebben
• zullen verschaft hebben
• zullen verschaft hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou verschaft hebben
• zou verschaft hebben
• zou verschaft hebben
• zou verschaft hebben
• zouden verschaft hebben
• zouden verschaft hebben
• zouden verschaft hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden verschaft
•  

O.v.t. (Past)

• worden verschaft
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen verschaft worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden verschaft worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn verschaft
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was verschaft
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen verschaft zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden verschaft zijn
•