NL.png debiteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • debiteren

O.t.t. (Present)

  • debiteerde
  • debiteerde
  • debiteerde
  • debiteerde
  • debiteerden
  • debiteerden
  • debiteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal debiteren
  • zult debiteren
  • zal debiteren
  • zult debiteren
  • zult debiteren
  • zullen debiteren
  • zullen debiteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gedebiteerd
  • had gedebiteerd
  • had gedebiteerd
  • had gedebiteerd
  • hadden gedebiteerd
  • hadden gedebiteerd
  • hadden gedebiteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedebiteerd
  • hebt gedebiteerd
  • heeft gedebiteerd
  • hebt gedebiteerd
  • hebben gedebiteerd
  • hebben gedebiteerd
  • hebben gedebiteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedebiteerd hebben
  • zult gedebiteerd hebben
  • zal gedebiteerd hebben
  • zult gedebiteerd hebben
  • zult gedebiteerd hebben
  • zullen gedebiteerd hebben
  • zullen gedebiteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedebiteerd hebben
  • zou gedebiteerd hebben
  • zou gedebiteerd hebben
  • zou gedebiteerd hebben
  • zouden gedebiteerd hebben
  • zouden gedebiteerd hebben
  • zouden gedebiteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedebiteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedebiteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedebiteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedebiteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedebiteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedebiteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedebiteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedebiteerd zijn
  •