NL.png rationaliseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • rationaliseren

O.t.t. (Present)

  • rationaliseerde
  • rationaliseerde
  • rationaliseerde
  • rationaliseerde
  • rationaliseerden
  • rationaliseerden
  • rationaliseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal rationaliseren
  • zult rationaliseren
  • zal rationaliseren
  • zult rationaliseren
  • zult rationaliseren
  • zullen rationaliseren
  • zullen rationaliseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gerationaliseerd
  • had gerationaliseerd
  • had gerationaliseerd
  • had gerationaliseerd
  • hadden gerationaliseerd
  • hadden gerationaliseerd
  • hadden gerationaliseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gerationaliseerd
  • hebt gerationaliseerd
  • heeft gerationaliseerd
  • hebt gerationaliseerd
  • hebben gerationaliseerd
  • hebben gerationaliseerd
  • hebben gerationaliseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gerationaliseerd hebben
  • zult gerationaliseerd hebben
  • zal gerationaliseerd hebben
  • zult gerationaliseerd hebben
  • zult gerationaliseerd hebben
  • zullen gerationaliseerd hebben
  • zullen gerationaliseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gerationaliseerd hebben
  • zou gerationaliseerd hebben
  • zou gerationaliseerd hebben
  • zou gerationaliseerd hebben
  • zouden gerationaliseerd hebben
  • zouden gerationaliseerd hebben
  • zouden gerationaliseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gerationaliseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gerationaliseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gerationaliseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gerationaliseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gerationaliseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gerationaliseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gerationaliseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gerationaliseerd zijn
  •