NL.png toezeggen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • toezeggen

O.t.t. (Present)

  • zei toe
  • zei toe
  • zei toe
  • zei toe
  • zeiden toe
  • zeiden toe
  • zeiden toe
 

O.v.t. (Past)

  • zal toezeggen
  • zult toezeggen
  • zal toezeggen
  • zult toezeggen
  • zult toezeggen
  • zullen toezeggen
  • zullen toezeggen

O.t.t.t. (Future)

  • had toegezegd
  • had toegezegd
  • had toegezegd
  • had toegezegd
  • hadden toegezegd
  • hadden toegezegd
  • hadden toegezegd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb toegezegd
  • hebt toegezegd
  • heeft toegezegd
  • hebt toegezegd
  • hebben toegezegd
  • hebben toegezegd
  • hebben toegezegd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal toegezegd hebben
  • zult toegezegd hebben
  • zal toegezegd hebben
  • zult toegezegd hebben
  • zult toegezegd hebben
  • zullen toegezegd hebben
  • zullen toegezegd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou toegezegd hebben
  • zou toegezegd hebben
  • zou toegezegd hebben
  • zou toegezegd hebben
  • zouden toegezegd hebben
  • zouden toegezegd hebben
  • zouden toegezegd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden toegezegd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden toegezegd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen toegezegd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden toegezegd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn toegezegd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was toegezegd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen toegezegd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden toegezegd zijn
  •