NL.png volharden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • volharden

O.t.t. (Present)

  • volhardde
  • volhardde
  • volhardde
  • volhardde
  • volhardden
  • volhardden
  • volhardden
 

O.v.t. (Past)

  • zal volharden
  • zult volharden
  • zal volharden
  • zult volharden
  • zult volharden
  • zullen volharden
  • zullen volharden

O.t.t.t. (Future)

  • had volhard
  • had volhard
  • had volhard
  • had volhard
  • hadden volhard
  • hadden volhard
  • hadden volhard
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb volhard
  • hebt volhard
  • heeft volhard
  • hebt volhard
  • hebben volhard
  • hebben volhard
  • hebben volhard

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal volhard hebben
  • zult volhard hebben
  • zal volhard hebben
  • zult volhard hebben
  • zult volhard hebben
  • zullen volhard hebben
  • zullen volhard hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou volhard hebben
  • zou volhard hebben
  • zou volhard hebben
  • zou volhard hebben
  • zouden volhard hebben
  • zouden volhard hebben
  • zouden volhard hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden volhard
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden volhard
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen volhard worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden volhard worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn volhard
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was volhard
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen volhard zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden volhard zijn
  •