NL.png verhogen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verhogen

O.t.t. (Present)

  • verhoogde
  • verhoogde
  • verhoogde
  • verhoogde
  • verhoogden
  • verhoogden
  • verhoogden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verhogen
  • zult verhogen
  • zal verhogen
  • zult verhogen
  • zult verhogen
  • zullen verhogen
  • zullen verhogen

O.t.t.t. (Future)

  • had verhoogd
  • had verhoogd
  • had verhoogd
  • had verhoogd
  • hadden verhoogd
  • hadden verhoogd
  • hadden verhoogd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verhoogd
  • hebt verhoogd
  • heeft verhoogd
  • hebt verhoogd
  • hebben verhoogd
  • hebben verhoogd
  • hebben verhoogd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verhoogd hebben
  • zult verhoogd hebben
  • zal verhoogd hebben
  • zult verhoogd hebben
  • zult verhoogd hebben
  • zullen verhoogd hebben
  • zullen verhoogd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verhoogd hebben
  • zou verhoogd hebben
  • zou verhoogd hebben
  • zou verhoogd hebben
  • zouden verhoogd hebben
  • zouden verhoogd hebben
  • zouden verhoogd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verhoogd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verhoogd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verhoogd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verhoogd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verhoogd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verhoogd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verhoogd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verhoogd zijn
  •