NL.png bezorgen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bezorgen

O.t.t. (Present)

  • bezorgde
  • bezorgde
  • bezorgde
  • bezorgde
  • bezorgden
  • bezorgden
  • bezorgden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bezorgen
  • zult bezorgen
  • zal bezorgen
  • zult bezorgen
  • zult bezorgen
  • zullen bezorgen
  • zullen bezorgen

O.t.t.t. (Future)

  • had bezorgd
  • had bezorgd
  • had bezorgd
  • had bezorgd
  • hadden bezorgd
  • hadden bezorgd
  • hadden bezorgd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bezorgd
  • hebt bezorgd
  • heeft bezorgd
  • hebt bezorgd
  • hebben bezorgd
  • hebben bezorgd
  • hebben bezorgd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bezorgd hebben
  • zult bezorgd hebben
  • zal bezorgd hebben
  • zult bezorgd hebben
  • zult bezorgd hebben
  • zullen bezorgd hebben
  • zullen bezorgd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bezorgd hebben
  • zou bezorgd hebben
  • zou bezorgd hebben
  • zou bezorgd hebben
  • zouden bezorgd hebben
  • zouden bezorgd hebben
  • zouden bezorgd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bezorgd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bezorgd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bezorgd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bezorgd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bezorgd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bezorgd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bezorgd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bezorgd zijn
  •