NL.png benadrukken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • benadrukken

O.t.t. (Present)

  • benadrukte
  • benadrukte
  • benadrukte
  • benadrukte
  • benadrukten
  • benadrukten
  • benadrukten
 

O.v.t. (Past)

  • zal benadrukken
  • zult benadrukken
  • zal benadrukken
  • zult benadrukken
  • zult benadrukken
  • zullen benadrukken
  • zullen benadrukken

O.t.t.t. (Future)

  • had benadrukt
  • had benadrukt
  • had benadrukt
  • had benadrukt
  • hadden benadrukt
  • hadden benadrukt
  • hadden benadrukt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb benadrukt
  • hebt benadrukt
  • heeft benadrukt
  • hebt benadrukt
  • hebben benadrukt
  • hebben benadrukt
  • hebben benadrukt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal benadrukt hebben
  • zult benadrukt hebben
  • zal benadrukt hebben
  • zult benadrukt hebben
  • zult benadrukt hebben
  • zullen benadrukt hebben
  • zullen benadrukt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou benadrukt hebben
  • zou benadrukt hebben
  • zou benadrukt hebben
  • zou benadrukt hebben
  • zouden benadrukt hebben
  • zouden benadrukt hebben
  • zouden benadrukt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden benadrukt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden benadrukt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen benadrukt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden benadrukt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn benadrukt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was benadrukt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen benadrukt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden benadrukt zijn
  •