NL.png afgieten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afgieten

O.t.t. (Present)

  • goot af
  • goot af
  • goot af
  • goot af
  • goten af
  • goten af
  • goten af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afgieten
  • zult afgieten
  • zal afgieten
  • zult afgieten
  • zult afgieten
  • zullen afgieten
  • zullen afgieten

O.t.t.t. (Future)

  • had afgegoten
  • had afgegoten
  • had afgegoten
  • had afgegoten
  • hadden afgegoten
  • hadden afgegoten
  • hadden afgegoten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgegoten
  • hebt afgegoten
  • heeft afgegoten
  • hebt afgegoten
  • hebben afgegoten
  • hebben afgegoten
  • hebben afgegoten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgegoten hebben
  • zult afgegoten hebben
  • zal afgegoten hebben
  • zult afgegoten hebben
  • zult afgegoten hebben
  • zullen afgegoten hebben
  • zullen afgegoten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgegoten hebben
  • zou afgegoten hebben
  • zou afgegoten hebben
  • zou afgegoten hebben
  • zouden afgegoten hebben
  • zouden afgegoten hebben
  • zouden afgegoten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgegoten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgegoten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgegoten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgegoten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgegoten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgegoten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgegoten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgegoten zijn
  •