NL.png herhalen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • herhalen

O.t.t. (Present)

  • herhaalde
  • herhaalde
  • herhaalde
  • herhaalde
  • herhaalden
  • herhaalden
  • herhaalden
 

O.v.t. (Past)

  • zal herhalen
  • zult herhalen
  • zal herhalen
  • zult herhalen
  • zult herhalen
  • zullen herhalen
  • zullen herhalen

O.t.t.t. (Future)

  • had geherhalen
  • had geherhalen
  • had geherhalen
  • had geherhalen
  • hadden geherhalen
  • hadden geherhalen
  • hadden geherhalen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geherhale
  • hebt geherhalen
  • heeft geherhalen
  • hebt geherhalen
  • hebben geherhalen
  • hebben geherhalen
  • hebben geherhalen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geherhalen hebben
  • zult geherhalen hebben
  • zal geherhalen hebben
  • zult geherhalen hebben
  • zult geherhalen hebben
  • zullen geherhalen hebben
  • zullen geherhalen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geherhalen hebben
  • zou geherhalen hebben
  • zou geherhalen hebben
  • zou geherhalen hebben
  • zouden geherhalen hebben
  • zouden geherhalen hebben
  • zouden geherhalen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geherhalen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geherhalen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geherhalen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geherhalen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geherhalen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geherhalen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geherhalen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geherhalen zijn
  •