NL.png produceren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • produceren

O.t.t. (Present)

  • produceerde
  • produceerde
  • produceerde
  • produceerde
  • produceerden
  • produceerden
  • produceerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal produceren
  • zult produceren
  • zal produceren
  • zult produceren
  • zult produceren
  • zullen produceren
  • zullen produceren

O.t.t.t. (Future)

  • had geproduceerd
  • had geproduceerd
  • had geproduceerd
  • had geproduceerd
  • hadden geproduceerd
  • hadden geproduceerd
  • hadden geproduceerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geproduceerd
  • hebt geproduceerd
  • heeft geproduceerd
  • hebt geproduceerd
  • hebben geproduceerd
  • hebben geproduceerd
  • hebben geproduceerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geproduceerd hebben
  • zult geproduceerd hebben
  • zal geproduceerd hebben
  • zult geproduceerd hebben
  • zult geproduceerd hebben
  • zullen geproduceerd hebben
  • zullen geproduceerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geproduceerd hebben
  • zou geproduceerd hebben
  • zou geproduceerd hebben
  • zou geproduceerd hebben
  • zouden geproduceerd hebben
  • zouden geproduceerd hebben
  • zouden geproduceerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geproduceerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geproduceerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geproduceerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geproduceerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geproduceerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geproduceerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geproduceerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geproduceerd zijn
  •