NL.png draaien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • draaien

O.t.t. (Present)

  • draaide
  • draaide
  • draaide
  • draaide
  • draaiden
  • draaiden
  • draaiden
 

O.v.t. (Past)

  • zal draaien
  • zult draaien
  • zal draaien
  • zult draaien
  • zult draaien
  • zullen draaien
  • zullen draaien

O.t.t.t. (Future)

  • had gedraaid
  • had gedraaid
  • had gedraaid
  • had gedraaid
  • hadden gedraaid
  • hadden gedraaid
  • hadden gedraaid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedraaid
  • hebt gedraaid
  • heeft gedraaid
  • hebt gedraaid
  • hebben gedraaid
  • hebben gedraaid
  • hebben gedraaid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedraaid hebben
  • zult gedraaid hebben
  • zal gedraaid hebben
  • zult gedraaid hebben
  • zult gedraaid hebben
  • zullen gedraaid hebben
  • zullen gedraaid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedraaid hebben
  • zou gedraaid hebben
  • zou gedraaid hebben
  • zou gedraaid hebben
  • zouden gedraaid hebben
  • zouden gedraaid hebben
  • zouden gedraaid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedraaid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedraaid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedraaid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedraaid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedraaid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedraaid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedraaid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedraaid zijn
  •