NL.png uitsluiten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • uitsluiten

O.t.t. (Present)

  • sloot uit
  • sloot uit
  • sloot uit
  • sloot uit
  • sloten uit
  • sloten uit
  • sloten uit
 

O.v.t. (Past)

  • zal uitsluiten
  • zult uitsluiten
  • zal uitsluiten
  • zult uitsluiten
  • zult uitsluiten
  • zullen uitsluiten
  • zullen uitsluiten

O.t.t.t. (Future)

  • had uitgesloten
  • had uitgesloten
  • had uitgesloten
  • had uitgesloten
  • hadden uitgesloten
  • hadden uitgesloten
  • hadden uitgesloten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb uitgesloten
  • hebt uitgesloten
  • heeft uitgesloten
  • hebt uitgesloten
  • hebben uitgesloten
  • hebben uitgesloten
  • hebben uitgesloten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal uitgesloten hebben
  • zult uitgesloten hebben
  • zal uitgesloten hebben
  • zult uitgesloten hebben
  • zult uitgesloten hebben
  • zullen uitgesloten hebben
  • zullen uitgesloten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou uitgesloten hebben
  • zou uitgesloten hebben
  • zou uitgesloten hebben
  • zou uitgesloten hebben
  • zouden uitgesloten hebben
  • zouden uitgesloten hebben
  • zouden uitgesloten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden uitgesloten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden uitgesloten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen uitgesloten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden uitgesloten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn uitgesloten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was uitgesloten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen uitgesloten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden uitgesloten zijn
  •