NL.png arriveren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • arriveren

O.t.t. (Present)

  • arriveerde
  • arriveerde
  • arriveerde
  • arriveerde
  • arriveerden
  • arriveerden
  • arriveerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal arriveren
  • zult arriveren
  • zal arriveren
  • zult arriveren
  • zult arriveren
  • zullen arriveren
  • zullen arriveren

O.t.t.t. (Future)

  • was gearriveerd
  • was gearriveerd
  • was gearriveerd
  • was gearriveerd
  • waren gearriveerd
  • waren gearriveerd
  • waren gearriveerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben gearriveerd
  • bent gearriveerd
  • is gearriveerd
  • bent gearriveerd
  • zijn gearriveerd
  • zijn gearriveerd
  • zijn gearriveerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gearriveerd zijn
  • zult gearriveerd zijn
  • zal gearriveerd zijn
  • zult gearriveerd zijn
  • zult gearriveerd zijn
  • zullen gearriveerd zijn
  • zullen gearriveerd zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gearriveerd zijn
  • zou gearriveerd zijn
  • zou gearriveerd zijn
  • zou gearriveerd zijn
  • zouden gearriveerd zijn
  • zouden gearriveerd zijn
  • zouden gearriveerd zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •