NL.png mededelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mededelen

O.t.t. (Present)

  • deelde mede
  • deelde mede
  • deelde mede
  • deelde mede
  • deelden mede
  • deelden mede
  • deelden mede
 

O.v.t. (Past)

  • zal mededelen
  • zult mededelen
  • zal mededelen
  • zult mededelen
  • zult mededelen
  • zullen mededelen
  • zullen mededelen

O.t.t.t. (Future)

  • had medegedeeld
  • had medegedeeld
  • had medegedeeld
  • had medegedeeld
  • hadden medegedeeld
  • hadden medegedeeld
  • hadden medegedeeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb medegedeeld
  • hebt medegedeeld
  • heeft medegedeeld
  • hebt medegedeeld
  • hebben medegedeeld
  • hebben medegedeeld
  • hebben medegedeeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal medegedeeld hebben
  • zult medegedeeld hebben
  • zal medegedeeld hebben
  • zult medegedeeld hebben
  • zult medegedeeld hebben
  • zullen medegedeeld hebben
  • zullen medegedeeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou medegedeeld hebben
  • zou medegedeeld hebben
  • zou medegedeeld hebben
  • zou medegedeeld hebben
  • zouden medegedeeld hebben
  • zouden medegedeeld hebben
  • zouden medegedeeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden medegedeeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden medegedeeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen medegedeeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden medegedeeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn medegedeeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was medegedeeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen medegedeeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden medegedeeld zijn
  •