NL.png uitdagen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • uitdagen

O.t.t. (Present)

  • daagde uit
  • daagde uit
  • daagde uit
  • daagde uit
  • daagden uit
  • daagden uit
  • daagden uit
 

O.v.t. (Past)

  • zal uitdagen
  • zult uitdagen
  • zal uitdagen
  • zult uitdagen
  • zult uitdagen
  • zullen uitdagen
  • zullen uitdagen

O.t.t.t. (Future)

  • had uitgedaagd
  • had uitgedaagd
  • had uitgedaagd
  • had uitgedaagd
  • hadden uitgedaagd
  • hadden uitgedaagd
  • hadden uitgedaagd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb uitgedaagd
  • hebt uitgedaagd
  • heeft uitgedaagd
  • hebt uitgedaagd
  • hebben uitgedaagd
  • hebben uitgedaagd
  • hebben uitgedaagd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal uitgedaagd hebben
  • zult uitgedaagd hebben
  • zal uitgedaagd hebben
  • zult uitgedaagd hebben
  • zult uitgedaagd hebben
  • zullen uitgedaagd hebben
  • zullen uitgedaagd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou uitgedaagd hebben
  • zou uitgedaagd hebben
  • zou uitgedaagd hebben
  • zou uitgedaagd hebben
  • zouden uitgedaagd hebben
  • zouden uitgedaagd hebben
  • zouden uitgedaagd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden uitgedaagd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden uitgedaagd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen uitgedaagd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden uitgedaagd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn uitgedaagd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was uitgedaagd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen uitgedaagd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden uitgedaagd zijn
  •