NL.png negeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • negeren

O.t.t. (Present)

  • negeerde
  • negeerde
  • negeerde
  • negeerde
  • negeerden
  • negeerden
  • negeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal negeren
  • zult negeren
  • zal negeren
  • zult negeren
  • zult negeren
  • zullen negeren
  • zullen negeren

O.t.t.t. (Future)

  • had genegeerd
  • had genegeerd
  • had genegeerd
  • had genegeerd
  • hadden genegeerd
  • hadden genegeerd
  • hadden genegeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb genegeerd
  • hebt genegeerd
  • heeft genegeerd
  • hebt genegeerd
  • hebben genegeerd
  • hebben genegeerd
  • hebben genegeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal genegeerd hebben
  • zult genegeerd hebben
  • zal genegeerd hebben
  • zult genegeerd hebben
  • zult genegeerd hebben
  • zullen genegeerd hebben
  • zullen genegeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou genegeerd hebben
  • zou genegeerd hebben
  • zou genegeerd hebben
  • zou genegeerd hebben
  • zouden genegeerd hebben
  • zouden genegeerd hebben
  • zouden genegeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden genegeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden genegeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen genegeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden genegeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn genegeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was genegeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen genegeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden genegeerd zijn
  •