NL.png aantrekken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aantrekken

O.t.t. (Present)

  • trok aan
  • trok aan
  • trok aan
  • trok aan
  • trokken aan
  • trokken aan
  • trokken aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aantrekken
  • zult aantrekken
  • zal aantrekken
  • zult aantrekken
  • zult aantrekken
  • zullen aantrekken
  • zullen aantrekken

O.t.t.t. (Future)

  • had aangetrokken
  • had aangetrokken
  • had aangetrokken
  • had aangetrokken
  • hadden aangetrokken
  • hadden aangetrokken
  • hadden aangetrokken
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangetrokken
  • hebt aangetrokken
  • heeft aangetrokken
  • hebt aangetrokken
  • hebben aangetrokken
  • hebben aangetrokken
  • hebben aangetrokken

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangetrokken hebben
  • zult aangetrokken hebben
  • zal aangetrokken hebben
  • zult aangetrokken hebben
  • zult aangetrokken hebben
  • zullen aangetrokken hebben
  • zullen aangetrokken hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangetrokken hebben
  • zou aangetrokken hebben
  • zou aangetrokken hebben
  • zou aangetrokken hebben
  • zouden aangetrokken hebben
  • zouden aangetrokken hebben
  • zouden aangetrokken hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangetrokken
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangetrokken
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangetrokken worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangetrokken worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangetrokken
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangetrokken
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangetrokken zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangetrokken zijn
  •