NL.png terughouden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • terughouden

O.t.t. (Present)

  • hield terug
  • hield terug
  • hield terug
  • hield terug
  • hielden terug
  • hielden terug
  • hielden terug
 

O.v.t. (Past)

  • zal terughouden
  • zult terughouden
  • zal terughouden
  • zult terughouden
  • zult terughouden
  • zullen terughouden
  • zullen terughouden

O.t.t.t. (Future)

  • had teruggehouden
  • had teruggehouden
  • had teruggehouden
  • had teruggehouden
  • hadden teruggehouden
  • hadden teruggehouden
  • hadden teruggehouden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb teruggehouden
  • hebt teruggehouden
  • heeft teruggehouden
  • hebt teruggehouden
  • hebben teruggehouden
  • hebben teruggehouden
  • hebben teruggehouden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal teruggehouden hebben
  • zult teruggehouden hebben
  • zal teruggehouden hebben
  • zult teruggehouden hebben
  • zult teruggehouden hebben
  • zullen teruggehouden hebben
  • zullen teruggehouden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou teruggehouden hebben
  • zou teruggehouden hebben
  • zou teruggehouden hebben
  • zou teruggehouden hebben
  • zouden teruggehouden hebben
  • zouden teruggehouden hebben
  • zouden teruggehouden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden teruggehouden
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden teruggehouden
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen teruggehouden worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden teruggehouden worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn teruggehouden
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was teruggehouden
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen teruggehouden zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden teruggehouden zijn
  •