NL.png bijstaan

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bijstaan

O.t.t. (Present)

  • stond bij
  • stond bij
  • stond bij
  • stond bij
  • stonden bij
  • stonden bij
  • stonden bij
 

O.v.t. (Past)

  • zal bijstaan
  • zult bijstaan
  • zal bijstaan
  • zult bijstaan
  • zult bijstaan
  • zullen bijstaan
  • zullen bijstaan

O.t.t.t. (Future)

  • had bijgestaan
  • had bijgestaan
  • had bijgestaan
  • had bijgestaan
  • hadden bijgestaan
  • hadden bijgestaan
  • hadden bijgestaan
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bijgestaan
  • hebt bijgestaan
  • heeft bijgestaan
  • heeft bijgestaan
  • hebben bijgestaan
  • hebben bijgestaan
  • hebben bijgestaan

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bijgestaan hebben
  • zult bijgestaan hebben
  • zal bijgestaan hebben
  • zult bijgestaan hebben
  • zult bijgestaan hebben
  • zullen bijgestaan hebben
  • zullen bijgestaan hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bijgestaan hebben
  • zou bijgestaan hebben
  • zou bijgestaan hebben
  • zou bijgestaan hebben
  • zouden bijgestaan hebben
  • zouden bijgestaan hebben
  • zouden bijgestaan hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bijgestaan
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bijgestaan
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bijgestaan worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bijgestaan worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bijgestaan
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bijgestaan
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bijgestaan zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bijgestaan zijn
  •